Blog
In de stad gebeurt van alles. Van al deze grote en kleine gebeurtenissen maak ik in mijn hoofd eindeloze blogs. Ik schrap, herschrijf, polijst, zonder een letter op papier te zetten. Maar soms moet het ook echt m’n pen uit, zoals dit verhaal over een onvergetelijke boerenlul.
“Ik ben een boerenlul”
Hij stommelt me langzaam voorbij, richting de roltrap. In zijn armen beschermt hij drie goudkleurige blikjes bier van een merk dat ik niet ken. Het was zijn enige aankoop in de Albert Heijn. Ik kijk hem even na. Een kleine man met grijs, piekerig haar, een kromme rug en kleren die je bijna ruikt, alleen al door ernaar te kijken. Net als ik op weg ga om een boodschappenkarretje te pakken, hoor ik gekletter. Verschrikt kijk ik om. De oude man valt van de roltrap. ‘Ik ben een boerenlul’, roept hij uit, al vallend. Twee bierblikjes stuiteren naar beneden. De man zelf buitelt een paar keer om. Het staal van de treden beukt genadeloos in zijn rug. Aan de grond genageld kijk ik hoe hij naar boven rolt. Hoofd naar beneden, voeten omhoog. Shit, ik moet iets doen.
Net als ik bedenk dat de roltrap moet stoppen, komt hij al tot stilstand. Een alerte knul heeft bovenaan op de stopknop gedrukt. De oude man ligt stil op de trap. Eindelijk kom ik in beweging en ik ren de treden op. ‘Kun je zitten?’ Staalblauwe ogen kijken me vermoeid aan. Hij kan zitten. Eenmaal zittend wil ik weten of hij pijn heeft. Ja, dat heeft hij, in z’n arm en in z’n rug. ‘Kan ik iemand voor je bellen?’ Nee, nee, niemand bellen.
De straatkrantverkoper die altijd boven bij de ingang van het winkelgebied staat, is de roltrap afgedaald. ‘Je moet niet zoveel zuipen joh.’ Geen genade. ‘Ik heb niks gedronken,’ protesteert de oude man. Tegen mij zegt de straatkrantverkoper dat ik de bewaking moet bellen. Oh ja, dat is een idee, want hoe moet het nu verder met deze man? En hoe bel ik die bewaking eigenlijk? ‘Laat maar, ik doe het wel.’ En weg is hij, snel weer naar zijn post bij de ingang. De adrenaline giert door mijn lijf. De oude man maakt aanstalten om op te staan en wil naar boven lopen. Goed, hij kan lopen. Mooi. Uit de verte hoor ik een vrouwenstem roepen. ‘Laat hem gewoon met de lift gaan, die is hier beneden.’ Iedereen lijkt op ideeën te komen, behalve ik.
De oude man wil niet naar beneden. Hij wil naar boven. ‘Waar is m’n bier, ik had drie blikjes. Twee liggen beneden, maar waar is die derde nou?’ We spreken af dat hij naar de lift gaat, en dat ik op zoek ga naar het derde blikje. Bovenaan de roltrap vind ik hem. Kapot, net als de andere twee. Ik neem de half leeggelopen schat mee terug, om te laten zien dat het ook met dit biertje niet goed is afgelopen. Verslagen kijkt hij naar de gouden restanten van zijn felbegeerde drankjes. ‘Wat rot voor je,’ breng ik uit. Dan komt de lift. ‘U bent een schat mevrouw.’ En weg is hij.
De gebeurtenis heeft diepe indruk gemaakt. Wiebelig doe ik mijn boodschappen. In mijn hoofd echoot zijn uitroep. ‘Ik ben een boerenlul.’ Wat een verhaal moet daarachter zitten. Een verhaal van falen. Van afwijzing. Van nooit goed. Een paar dagen laten kom ik hem weer tegen in de stad. Uitgestoken handen, palmen omhoog. ‘Geld voor een frietje mevrouw, alstublieft.’ Ik geef hem al mijn muntjes. ‘U bent een schat mevrouw.’ Hij kent me niet meer. Maar ik vergeet die boerenlul nooit meer.